Aan de poort van Petrus

Aan de poort van Petrus

Door Frénk van der Linden | 20 november 2020

Hermetisch afgesloten van de buitenwereld maakt Petrus al decennia lang ‘s werelds grootste en meest mysterieuze wijn. Tijdens een exclusief bezoek waagt journalist en Bordeauxliefhebber Frénk van der Linden zich aan een karakterstudie.

Het was zijn ergste nachtmerrie ooit, bekent Olivier Berrouet. Druk gebarend gaf hij als wijnmaker van Petrus het commando alle wijnstokken in het mooiste perceel van het domein rigoureus te rooien – ervan overtuigd dat het ging om uitgeputte planten. Foutje: ze waren juist in de bloei van hun leven. Daar gíng het unieke vinologische kapitaal.

Olivier Berrouet veegt het zweet van zijn voorhoofd. Hij heeft de gebeeldhouwde kop van een Griekse held (toevallig staat in zijn boekenkast tussen talloze wijnboeken een vuistdikke bundel over Aristoteles), en diepe onzekerheid lijkt hem dan ook vreemd, maar de herinnering aan zijn droom is geen prettige. Die kwam niet uit de lucht vallen, geeft hij schoorvoetend toe. In zijn beginjaren op Petrus was hij te haastig en onrustig. Tegen niemand zeggen, maar hij liet in die tijd weleens te vroeg druiven plukken. God lof: zonder negatieve consequenties. De nachtmerrie overviel hem niet lang nadat hij in 2008 op zijn 29-ste (!) werd benoemd tot de man die bij Petrus leiding moest geven aan het productieproces. Na te hebben gewerkt voor roemruchte huizen als Romanée-Conti, Margaux, Haut-Brion en Rémy Martin volgde hij in deze functie zijn vader Jean-Claude op. Senior was decennialang de genius achter de kwaliteitsformule van Petrus. Zonder pa Berrouet tevoren in te lichten, deden de eigenaren van het domein twintiger Olivier een aanzoek. Ontroerend, zegt hij. Ontroerend en eervol. Partner in crime is de eveneens jeugdige Jean Moueix, zoon van Petrus-eigenaar Jean-Francois. ‘Met zijn lange lokken en hippe baardje oogt hij als een rock ’n roll-graaf’, schreef de Amerikaanse vakpers. In de bedaarde en bejaarde Bordeaux is het alles bij elkaar een revolutie: twee archetypisch mooie jongens met eigenzinnige ideeën als nieuwe belichaming van de wijnadel.

Twee mooie jongens met eigenzinnige ideeën: een revolutie in de bedaarde en bejaarde Bordeaux
Mijn ontmoeting met Olivier Berrouet komt na veertig jaar interviewen en een paar duizend portretterende vraaggesprekken. Ooit begon ik met de illusie dat het mogelijk moest zijn een mens te doorgronden, als je maar lang en indringend genoeg met hem (of haar) van gedachten wisselt. Naïef, weet ik zo langzamerhand. Mensen zijn ingewikkelde wezens. We worden gevormd door erfelijke eigenschappen, opvoeding, opleiding, ontmoetingen met anderen, maatschappelijke omstandigheden, het klimaat. Zelfs eeneiige tweelingen kunnen zich geheel verschillend ontwikkelen. Wat maakt een mens? Die vraag is uiteindelijk amper te beantwoorden. Gelukkig is de opdracht waarmee Okhuysen me op pad heeft gestuurd eenvoudiger: schrijf een verhaal over Petrus dat onthult waarom deze onbetaalbare Merlotwijn geldt als één van de meest bijzondere – misschien wel allerbijzonderste – wijn op aarde.


Dit heiligdom is niet open voor publiek en reporters worden zelden ontvangen. Voor Okhuysen wordt een uitzondering gemaakt. 

Wat is het geheim? Geen straf, zo’n onderneming. Nooit van mijn leven dronk ik ook maar één druppel Petrus. Met een beetje geluk krijg ik nu de kans. De avond vóór mijn bezoek aan het domein dineer ik met Virginie Cox, adjunct-directeur. Aan anekdotes geen gebrek. De verslaving van John en Jacky Kennedy aan Petrus (en de voorraad flessen die nog in de kelders van het Witte Huis moet liggen). De honderd punten die wijngoeroe Robert Parker meermalen gaf. De dweperige criticus die noteerde dat één fles met dit etiket net zo’n grote verleiding inhield als Cathérine Deneuve in de sensuele film Belle de Jour. Intussen drinken we bij de maaltijd een Saint Julien Petit Lion van Chateau Léoville las Cases 2010. Mijn hoop op een nipje Petrus (begrijp me goed, louter om journalistiek te checken of die zo’n verbluffende wijn uit een topjaar kan overklassen), vervliegt als de koffie ter tafel komt. Misschien morgen.

Vroeg in de ochtend rijden we langs gerenommeerd buurman Cheval Blanc richting de zeggen en schrijven 11,4 hectare in Pomerol waarop permanent de schijnwerpers zijn gericht. Hier worden jaarlijks slechts enkele tienduizenden flessen Petrus geproduceerd, nadat de druiven zijn gevinifieerd in betonnen tanks en rijping hebben ondergaan in eikenhouten vaten die voor de helft nieuw zijn, en voor de andere helft één jaar oud. Dit heiligste heiligdom van de vinologie staat niet open voor publiek. Reporters worden hoogst zelden ontvangen. Maar voor Xavier Kat van Okhuysen zwaait het hoge hek open, en ik (geen connaisseur, wel een hoogst nieuwsgierige liefhebber) volg hem. Even later staan we samen met Olivier Berrouet op het terroir: een zeven meter dikke laag ‘blauwe’ klei. De grond sopt onder onze schoenen. Veertig miljoen jaar oud, zegt onze gastheer na de kennismaking. Zompig, zwaar. Aarde die rijk is aan ijzer en mineralen, verantwoordelijk voor het mythische truffel-aroma en de zachte tannines. Nergens op deze planeet, ook niet tweehonderd meter verderop, heeft de grond exact deze samenstelling. Daar zit meer zand en kiezel. Uitbreiding heeft dan ook geen zin, realiseer ik me als ik een druif opraap die de handmatige oogst van vorige week heeft overleefd. Ik bijt. Nectar-achtig sap vloeit over mijn tong. Deze klei heeft overigens nóg een voordeel, zet Berrouet zijn college voort. In kalkgebieden zakt water (zijn rechterhand zoeft naar beneden) in no time weg.

Nergens op deze planeet heeft de grond exact deze samenstelling, ook niet tweehonderd meter verderop
Petrus-grond houdt water vast. Zelfs in droge tijden. In deze bodem moeten druivenplanten hard werken, maar dat komt een viticulteur goed uit: bij weerstand in hun zoektocht naar voeding worden wijnstokken krachtig. En kracht leidt tot smaak. Er is een keerzijde, beaamt Berrouet. De periode waarin de grond te bewerken valt, blijkt meestal beperkt. Drogende klei wordt marmerhard. En heeft het door de nabijheid van de Atlantische Oceaan lang geplensd, dan kun je beter thuisblijven: op intens natte klei glijd je zomaar uit met met je gereedschap. De kans dat je op die manier blijvende schade aanricht in de wijngaard is groot. Petrus heeft het geologische geluk te beschikken over een natuurlijk drainage-systeem. Het bevindt zich op het hoogste punt (40 meter) van het Pomerol-plateau. Een overdosis water blijft niet in geulen op de akker liggen, maar stroomt automatisch weg. Ach, verzucht Berrouet, Nederlanders hoef je niks uit te leggen over klei en watermanagement.

We lopen langs een beveiliger-met-herdershond richting de burelen van Petrus. Angst voor bedrijfsspionage? Nee, de wijnstokken moeten worden bewaakt. In het verleden zijn hier (al dan niet door concurrenten) vernielingen aangericht. De kunstcollectie die de familie Moueix bezit, waaronder schilderijen van Picasso, Cézanne en Rothko, bevindt zich in ieder geval niet op deze plek. Welke kunstenaar (of filosoof, politicus, geestelijk leider) heeft Berrouet beïnvloed? Mijn beide grootvaders, zegt hij. De één was dichter, de ander kapitein. Mensen die hun eigen koers kozen – wat anderen er ook over riepen. Als je wijn maakt, is het precies hetzelfde: trek je niks aan van concurrenten, van wie handelt in je product, van journalisten, van de mensen die je wijn kopen en drinken. Hij schrikt van zijn eigen woorden en verbetert zichzelf: nou ja, je moet naar iedereen luisteren, maar lang niet altijd gehoor geven aan wat ze zeggen. Waar het op aankomt, is dat je gelooft in de wijn die je maakt.


Zal ik ooit één druppel van deze meest mytische wijn ter wereld proeven?

Op Petrus is nooit toegegeven aan modes, bezweert Berrouet. Ook niet in de jaren dat Bordeaux volgens invloedrijke kenners diende te worden gedomineerd door body. Spierballenwijn – zijn kopje thee is het niet. Voor hem staat de vraag centraal wat de specifieke kwaliteit van het druivensap in het ene of het andere jaar is, en hoe die stapje voor stapje in productieproces valt te bevorderen. Hoe autonoom Petrus ook wil zijn, aan één discussie valt anno 2020 niet te ontkomen. Het debat over duurzaamheid. Is puur biologische wijnbouw mogelijk? Al meer dan dertig jaar geleden stapte Petrus al af van chemicaliën die werden ingezet tegen onkruid en insecten, antwoordt Berrouet. Maar aan het gebruik van koper tegen meeldauw (‘schimmelpluis’), een plaag die regelmatig dreigt in de Bordeaux, valt op dit moment niet te ontkomen. Petrus spendeert daarom veel tijd en geld aan wetenschappelijk onderzoek naar gezonde alternatieven. Berrouet slaakt een zucht: in alle eerlijkheid ligt de oplossing nog niet voor het grijpen.

Wie een kleine karakterstudie van deze wijn nastreeft, moet zichzelf en zijn gesprekspartners een ongebruikelijke vraag stellen: is Petrus een man of een vrouw? Virginie Cox kwam tijdens ons etentje met een klippe en klare reactie: een man, vanwege de enorme power, gecombineerd met raffinement. Toen ik tegenwierp dat vrouwen vandaag de dag steeds vaker het ware sterke geslacht worden genoemd (zij baren de kinderen, zij worden ouder dan mannen, zij zijn in de kern wijzer en gevoeliger), veranderde ze van mening. Oké, dan is Petrus een vrouw. Een masculiene. Zo paradoxaal kunnen dingen zijn, onderstreept Olivier Berrouet. Misschien, glimlacht hij, kun je in dit geval evenzeer spreken over een feminiene man.

Als het om Petrus gaat, is de paradox nooit ver weg. Eén van de mondiaal meest gewaardeerde wijnen, maar niet getooid met de kwalificatie cru classé. Zelfs een kasteel ontbreekt. Het wijnimperium waarin honderden miljoenen omgaan, wordt bestierd vanuit een betrekkelijk eenvoudig witstenen gebouw, dat met wat fantasie in Bloemendaal had kunnen staan. Nog zo’n ogenschijnlijke tegenstrijdigheid: exquise Pomerol is synoniem aan kracht en intensiteit, terwijl tegelijkertijd woorden vallen als elegant, delicaat. Ieder jaar weer is het hondsmoeilijk om die twee in balans te brengen, legt Berrouet uit. Met een knipoog durft hij Petrus een Bourgogne te noemen: uit één druif (hier de merlot, daar de pinot noir) moeten zowel twee uitersten als alle nuances ertussen worden geperst. Die symbiose is kenmerkend voor Pomerol, en maakt de wijn voor iedereen genietbaar. Nóg een paradox. Een pijnlijke. Aan de ene kant wil Petrus een bescheiden uitstraling hebben (‘Wij zeggen altijd dat we dit huis niet bezitten, maar dat we het in bewaring hebben voor de volgende generatie’, verklaart de familie frequent). Per slot van rekening zou het simpelweg gaan om een ambachtelijke wijn, gemaakt door gedreven en oenologisch onderlegde boeren met vuil onder hun nagels. Zodoende heeft het domein niet eens een website, bezaaid met sterren, lovende recensies en lauwerkransen. Aan de andere kant is niet te ontkennen dat de prudentie een achterkant heeft: Petrus is uitgegroeid tot een elitaire wijn. Topmuziek kan iedereen horen. Topschilderijen kan iedereen zien. Enkele muisklikken volstaan. Maar wijn wil je niet horen en zien, wijn wil je met name proeven. Zeker Petrus. Helaas is dat niet meer weggelegd voor gewone stervelingen. Wel voor de gefortuneerde happy few. Een bijkomend gegeven dat pessimistisch stemt, is dat Petrus hoe langer hoe meer verandert in een speculatie-object. Een fles die voor (minimaal) twee- of tweeënhalfduizend euro wordt aangeschaft, brengt een jaar later al gauw een kwart méér op.

Als het om Petrus gaat, is de paradox nooit ver weg
Olivier Berrouet probeert zich zoveel mogelijk te onttrekken aan dergelijke financiële woelingen. Hij leeft wijn, hij maakt wijn. Gevraagd welke essentiële verandering hij op het domein heeft doorgevoerd, zegt hij Petrus in samenwerking met Jean Moueix te hebben omgebouwd tot een geheel zelfstandig opererend chateau, losgekoppeld van alle andere wijngaarden die de familie beheert. We doen hier inmiddels alles met een klein, toegewijd team, zegt hij. Zowel in de wijngaard als in de kelder. Met eigen apparatuur, een eigen gebouw, een eigen staf. Totaal gefocust. Vader Berrouet was in het verleden actief op meerdere chateaus. Die tijd is voorbij. Daardoor is de precisie toegenomen. Steeds nadrukkelijker begint het me te dagen dat een wijnmaker – of hij het nu wil of niet – in de fles terechtkomt. Zijn denkbeelden, zijn sentimenten, zijn overwegingen, zijn beslissingen, genomen in overleg met de eigenaren van het chateau, resulteren in een wijn die zijn signatuur heeft. ‘In vino veritas’, luidt het klassieke gezegde, de waarheid is in de wijn. Filosofisch gezien mag dat zo zijn, maar in dat kostelijke vocht zit eerst en vooral een mens, althans zijn individuele expressie.

Olivier Berrouet zal het niet bestrijden. Misschien verklaart dit waarom hij onmogelijk kan houden van een vijfsterrenwijn die is gemaakt door een onsympathieke collega, terwijl hij andersom vaak plezier put uit een matige wijn waar de handtekening van een bon copain onder staat. De Grieken (daar heb je ze weer) beseften al hoe persoonlijk het stempel is dat makers op hun wijnen drukken, vertelt hij. Zij zagen in dat een wijnstok de perfecte kruising is van plant en mens. De interveniërende hand, dáárin schuilt de magie. Niet voor niks krasten gereputeerde Griekse makers duizenden jaren terug hun naam op de amfora waarin hun wijn was gegoten. Het is schrikken voor de verslaggever van dienst: wanneer óók wijn een mens is, is Petrus net zo min te doorgronden als de geïnterviewden waarop hij in de loop der jaren zo dikwijls zijn tanden heeft stukgebeten. Te gelaagd, te complex. Maar het grote verschil is dat ik Petrus – anders dan de gemiddelde geïnterviewde – volledig tot me kan nemen, naar binnen kan laten komen. Snelle blik op mijn horloge: als ik tenminste nog de gelegenheid krijg de lippen aan een glas te zetten.

Ik wou dat ik een hond was, dan rook ik deze hemelse geuren nog honderd keer sterker
Op de valreep gebeurt het. Berrouet opent een fles 2019. De wijn walst, ik laat mijn neus dansen boven het glanzend donkere rood. Het dringt tot me door dat dit halfje een winkelwaarde vertegenwoordigt van een paar honderd euro. Niks van aantrekken, houd ik mezelf voor. Ruik. Proef. Alleen ruik en proef ik weinig. Wat ik ervaar is – excusez le mot – de sensatie van grondverf. Een ruwe belofte, een onheldere aankondiging. Ik drink Petrus, maar ik drink nog helemaal geen Petrus, ik drink een jongeling die lange ontwikkeling voor zich heeft, die tot wasdom moet komen. In een Petrus is altijd iets gaande, zegt
Olivier Berrouet. Zelfs in de mindere jaren, voegt Xavier Kat toe. Ik zie hun monden bewegen, monden die het vermogen herbergen nu al in te schatten op welke wijze deze onvolwassen wijn zich zal ontwikkelen. Jaloezie maakt zich van me meester.


Aan Virginie Cox vraag ik of Petrus een man of een vrouw is.

Berrouet zwaait ons uit. Het is Virginie Cox die de afsluitende lunch laat besprenkelen met troost: Chateau La Grave à Pomerol 2000. Ik wilde dat je in ieder geval een gerijpte Pomerol zou drinken, zegt onze tafeldame. Verrukkelijke stoerheid en finesse, leve de parade van paradoxen. Zo verlaat ik Bordeaux. Half bevredigd. Hoe zou een Petrus, op dronk, nou echt smaken? En zou ik dan wél in staat zijn iets van het geheim te openbaren dat in de wijn schuilt? Ik snap hoe het kan gebeuren dat jaarlijks verschillende brieven op Petrus arriveren van kinderen die schrijven over een dodelijk zieke vader, met de smeekbede vóór zijn overlijden een fles te mogen kopen, zodat hij als gepassioneerd wijnliefhebber op het allerlaatste moment toch nog… Hoe zei Virginie Cox het ook alweer? In zulke situaties controleert Petrus of de feiten kloppen, en zo ja, dan wordt linksom of rechtsom iets voor de stervende geregeld. Noblesse oblige: als je pretendeert een menselijk bedrijf te zijn, kun je je niet onmenselijk opstellen.

Drie dagen later. Café Parlotte, Amsterdam. Ik smaak (letterlijk en figuurlijk) het geluk een Petrus-proeverij mee te maken. Op tafel staan de jaargangen 2008, 2006, 2005, 2000, 1990, 1986 en 1952. Een handjevol sophisticated fanaten ontkurkt met chirurgische precisie de flessen, waarna niet alleen de wijnen maar ook de superlatieven vloeiend voorbij komen. ‘Dit is een vroege symfonie van Mozart’, ‘Ik wou dat ik een hond was, dan rook ik deze hemelse geuren nog honderd keer sterker’, ‘Nu komen bijna de tranen’, ‘Totale briljantie, werkelijk, als je dit hebt gedronken mag de begrafenisondernemer komen.’
Zelf heb ik geen woorden, wat voor iemand die er zijn brood mee verdient enigszins wonderlijk mag heten. De golvende cascade van geuren en smaken in mijn neus en mondholte – één slok staat garant voor minutenlang genot – zou recht moeten worden gedaan door gebruik te maken van de 26 letters die ons alfabet vormen. Mission impossible. Ik kom niet verder dan de vaststelling dat deze wijnen mijn zintuigen en mijn hersens overweldigen.

En zo wordt het raadsel Petrus dat ik een kleine week terug meende te kunnen ontraadselen alleen maar groter. Welbeschouwd is dat winst. Als interviewer moet ik er eigenlijk niet aan denken dat ik op zeker moment werkelijk in de ziel van mensen kan kijken, dat het me gegeven zou zijn hun psyche sluitend te analyseren. Dan zou het mysterie wegvallen, en juist dat maakt het leven het leven waard. Van dat inzicht is Petrus een ultieme illustratie.

Frénk van der Linden is freelance journalist, schrijft voor de Volkskrant, is presentator van het NTR-radioprogramma Kunststof, en maakt tv-documentaires voor omroepen als KRO-NCRV, Max en BNN/VARA. Hij publiceerde sinds eind jaren zeventig talloze interviews en reportages.

Alle wijnen

Bekijk het hele wijnaanbod